-
1 einschießen
einschießenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stuk-, inschieten♦voorbeelden:¶ 〈 figuurlijk〉 sich auf jemanden einschießen • iemand op de korrel nemen, de aanval op iemand openen -
2 hineinfahren
hineinfahren1 naar binnen rijden, varen2 erin grijpen, schieten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 naar binnen rijden, varen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский